Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
dipingere
Voglio dipingere il mio appartamento.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
sollevare
L’elicottero solleva i due uomini.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
mentire
Spesso mente quando vuole vendere qualcosa.
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancellare
Ha purtroppo cancellato l’incontro.
cms/verbs-webp/33599908.webp
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
servire
Ai cani piace servire i loro padroni.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
parlare male
I compagni di classe parlano male di lei.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
escludere
Il gruppo lo esclude.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
lavare
La madre lava suo figlio.
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
fidanzarsi
Si sono fidanzati in segreto!
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
esigere
Sta esigendo un risarcimento.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrare
La nave sta entrando nel porto.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
compitare
I bambini stanno imparando a compitare.