Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
toccare
Lui la tocca teneramente.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
addestrare
Il cane è addestrato da lei.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
cantare
I bambini cantano una canzone.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promuovere
Dobbiamo promuovere alternative al traffico automobilistico.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
piacere
Al bambino piace il nuovo giocattolo.
cms/verbs-webp/104825562.webp
instellen
Je moet de klok instellen.
impostare
Devi impostare l’orologio.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
iniziare a correre
L’atleta sta per iniziare a correre.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
raccogliere
Abbiamo raccolto molto vino.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
dimenticare
Lei ha ora dimenticato il suo nome.
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
accadere
È accaduto qualcosa di brutto.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
lasciare dietro
Hanno accidentalmente lasciato il loro bambino alla stazione.
cms/verbs-webp/91696604.webp
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
permettere
Non si dovrebbe permettere la depressione.