Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
allenarsi
Gli atleti professionisti devono allenarsi ogni giorno.
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
tornare
Papà è finalmente tornato a casa!
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
sposarsi
Ai minori non è permesso sposarsi.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
comporre
Ha preso il telefono e composto il numero.
cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
riferire
Lei riferisce lo scandalo alla sua amica.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
appartenere
Mia moglie mi appartiene.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
iniziare a correre
L’atleta sta per iniziare a correre.