betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
支払う
彼女はクレジットカードでオンラインで支払います。
bereiden
Ze bereidt een taart.
準備する
彼女はケーキを準備しています。
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
印刷する
書籍や新聞が印刷されています。
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
混ぜる
さまざまな材料を混ぜる必要があります。
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
通り抜ける
車は木を通り抜けます。
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
下線を引く
彼は彼の声明に下線を引きました。
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
取り戻す
デバイスは不良です; 小売業者はそれを取り戻さなければなりません。
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
手元に置く
子供たちはお小遣いだけを手元に置いています。
genieten
Ze geniet van het leven.
楽しむ
彼女は人生を楽しんでいます。
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
紹介する
彼は新しい彼女を両親に紹介しています。
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
動作する
バイクが壊れています。もう動きません。
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
得意になる
サーフィンは彼にとって得意です。