trekken
Hij trekt de slee.
引く
彼はそりを引きます。
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
戻す
もうすぐ時計を戻さなければなりません。
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
上回る
鯨は体重ですべての動物を上回ります。
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
代表する
弁護士は裁判所でクライアントを代表します。
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
批判する
上司は従業員を批判します。
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
する
あなたはそれを1時間前にすべきでした!
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
旅行する
私は世界中でたくさん旅行しました。
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
思考に加える
カードゲームでは思考に加える必要があります。
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
理解する
私はついに課題を理解しました!
spellen
De kinderen leren spellen.
綴る
子供たちは綴りを学んでいます。
mengen
De schilder mengt de kleuren.
混ぜる
画家は色を混ぜます。
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
分ける
彼らは家の仕事を自分たちで分けます。