bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
保つ
私はお金を私のベッドサイドのテーブルに保管しています。
werken
Ze werkt beter dan een man.
働く
彼女は男性よりも上手に働きます。
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
投げる
彼はコンピューターを怒って床に投げました。
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
読む
私は眼鏡なしでは読めません。
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
消費する
彼女はケーキの一切れを消費します。
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
追跡する
カウボーイは馬を追跡します。
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
実行する
彼は修理を実行します。
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
発見する
船乗りたちは新しい土地を発見しました。
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
中に入れる
外で雪が降っていて、私たちは彼らを中に入れました。
wandelen
De groep wandelde over een brug.
歩く
グループは橋を渡り歩きました。
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
書き込む
アーティストたちは壁全体に書き込んでいます。
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
歩く
彼は森の中を歩くのが好きです。