moeten
Hij moet hier uitstappen.
降りる
彼はここで降りる必要があります。
uitspringen
De vis springt uit het water.
飛び出る
魚は水から飛び出します。
studeren
De meisjes studeren graag samen.
勉強する
女の子たちは一緒に勉強するのが好きです。
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
耐える
彼女は痛みをなかなか耐えることができません!
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
止まる
赤信号では止まらなければなりません。
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
課税する
企業はさまざまな方法で課税されます。
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
残す
彼女は私にピザの一切れを残しました。
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
発言する
クラスで何か知っている人は発言してもいいです。
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
調べる
知らないことは調べる必要があります。
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
遅れる
時計は数分遅れています。
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
慣れる
子供たちは歯磨きに慣れる必要があります。
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
起こる
彼は仕事中の事故で何かが起こりましたか?