voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
完了する
彼は毎日ジョギングルートを完了します。
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
チャットする
彼らはお互いにチャットします。
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
建てられる
万里の長城はいつ建てられましたか?
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
発言する
クラスで何か知っている人は発言してもいいです。
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
切る
生地はサイズに合わせて切られています。
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
やってくる
運があなたにやってきます。
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
戻る
彼は一人で戻ることはできません。
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
楽しみにする
子供たちはいつも雪を楽しみにしています。
genieten
Ze geniet van het leven.
楽しむ
彼女は人生を楽しんでいます。
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
給仕する
シェフが今日私たちに直接給仕しています。
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
悪く言う
クラスメートは彼女のことを悪く言います。
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
要求する
彼は事故を起こした人から賠償を要求しました。