eindigen
De route eindigt hier.
終わる
ルートはここで終わります。
missen
De man heeft zijn trein gemist.
逃す
その男は彼の電車を逃しました。
trekken
Hij trekt de slee.
引く
彼はそりを引きます。
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
準備する
おいしい朝食が準備されています!
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
好む
多くの子供たちは健康的なものよりもキャンディを好みます。
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
出会う
2人が出会うのはいいことです。
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
通る
この穴を猫は通れますか?
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
つながっている
地球上のすべての国々は相互につながっています。
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
言及する
教師は板に書かれている例を言及します。
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
拾い集める
リンゴを全部拾い集めなければなりません。
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
書き留める
パスワードを書き留める必要があります!
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
止まる
赤信号では止まらなければなりません。