brengen
De bezorger brengt het eten.
持ってくる
配達員が食事を持ってきています。
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
好む
我らの娘は本を読まず、電話を好みます。
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
出版する
出版社はこれらの雑誌を出しています。
kopen
Ze willen een huis kopen.
買う
彼らは家を買いたい。
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
来る
あなたが来てくれてうれしい!
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
保証する
保険は事故の場合の保護を保証します。
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
接続する
この橋は二つの地域を接続しています。
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
呼ぶ
その少年はできるだけ大声で呼びます。
duwen
Ze duwen de man het water in.
押し込む
彼らは男を水の中に押し込みます。
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
気づく
子供は彼の両親の口論に気づいています。
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
順番が来る
待ってください、もうすぐ順番が来ます!
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
送る
この会社は世界中に商品を送っています。