bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
訪問する
昔の友人が彼女を訪れます。
binnenkomen
Kom binnen!
入る
どうぞ、入って!
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
話す
彼は観客に話しています。
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
受け取る
彼は老後に良い年金を受け取ります。
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
駐車する
車は地下駐車場に駐車されている。
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
設定する
娘は彼女のアパートを設定したいと思っています。
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
合意する
近隣住民は色について合意できなかった。
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
説明する
彼女は彼にそのデバイスの使い方を説明します。
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
互いに見る
彼らは長い間互いを見つめ合った。
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
破壊する
ファイルは完全に破壊されるでしょう。
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
聞く
子供たちは彼女の話を聞くのが好きです。
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
触る
農夫は彼の植物に触ります。