liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
横たわる
子供たちは草の中で一緒に横たわっています。
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
贈る
彼女は彼女の心を贈ります。
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
避ける
彼女は同僚を避けます。
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
選ぶ
正しいものを選ぶのは難しいです。
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
意味する
この床の紋章は何を意味していますか?
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
放す
握りを放してはいけません!
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
署名する
彼は契約書に署名しました。
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
名前をつける
あなたはいくつの国の名前を言えますか?
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
投げる
彼らはボールを互いに投げます。
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
動作する
バイクが壊れています。もう動きません。
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
踏む
この足で地面に踏み込むことができません。
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
克服する
アスリートたちは滝を克服する。