gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
行く
あなたたちはどこへ行くのですか?
eisen
Hij eist compensatie.
要求する
彼は賠償を要求しています。
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
制限する
ダイエット中は食事の摂取を制限する必要があります。
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
立ち上がる
彼女はもう一人で立ち上がることができません。
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
読む
私は眼鏡なしでは読めません。
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
追跡する
カウボーイは馬を追跡します。
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
外に出たい
子供は外に出たがっています。
raden
Je moet raden wie ik ben!
当てる
私が誰か当てる必要があります!
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
存在する
恐竜は今日ではもう存在しません。
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
発進する
信号が変わった時、車は発進しました。
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
思い出させる
コンピュータは私に予定を思い出させてくれます。
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
贈る
彼女は彼女の心を贈ります。