単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
管理する
あなたの家族でお金を管理しているのは誰ですか?
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
触る
彼は彼女に優しく触れました。
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
変わる
気候変動のせいで多くのことが変わりました。
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
始める
兵士たちは始めています。
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
現れる
途端に巨大な魚が水中に現れました。
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
ついてくる
ひよこは常に母鳥の後をついてきます。
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
返答する
彼女はいつも最初に返答します。
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
さらさらと音を立てる
足元の葉がさらさらと音を立てます。
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
目を覚ます
目覚まし時計は彼女を午前10時に起こします。
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
拒否する
子供はその食べ物を拒否します。
cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
要求する
私の孫は私に多くを要求します。
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
許す
私は彼の借金を許します。