単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
受け取る
彼は上司から昇給を受け取りました。
cms/verbs-webp/68435277.webp
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
来る
あなたが来てくれてうれしい!
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
通過する
電車が私たちのそばを通過しています。
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
歌う
子供たちは歌を歌います。
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
開ける
子供が彼のプレゼントを開けている。
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
楽しみにする
子供たちはいつも雪を楽しみにしています。
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
遊ぶ
子供は一人で遊ぶ方が好きです。
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
到着する
彼はちょうど間に合って到着しました。
cms/verbs-webp/91254822.webp
plukken
Ze plukte een appel.
採る
彼女はリンゴを採りました。
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
感じる
彼はしばしば孤独を感じます。
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
寄る
医者たちは毎日患者のところに寄ります。
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
立つ
山の登山者は頂上に立っています。