単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
走る
アスリートが走ります。
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
現れる
途端に巨大な魚が水中に現れました。
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
命じる
彼は自分の犬に命じます。
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
下線を引く
彼は彼の声明に下線を引きました。
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
あえてする
私は水に飛び込む勇気がありません。
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
新しくする
画家は壁の色を新しくしたいと思っています。
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
洗う
私は皿洗いが好きではありません。
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
道を見失う
戻る道が見つからない。
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
過ごす
彼女はすべての自由な時間を外で過ごします。
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
雇う
その会社はもっと多くの人々を雇いたいと考えています。
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
協力する
私たちはチームとして協力して働きます。
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
開ける
子供が彼のプレゼントを開けている。