単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
到着する
飛行機は時間通りに到着しました。
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
かけなおす
明日私にかけなおしてください。
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
思う
誰がもっと強いと思いますか?
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
叩く
親は子供たちを叩くべきではありません。
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
出荷する
このパッケージはすぐに出荷されます。
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
思い出させる
コンピュータは私に予定を思い出させてくれます。
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
通過する
電車が私たちのそばを通過しています。
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
繰り返す
私の鸚鵡は私の名前を繰り返すことができます。
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
横たわる
子供たちは草の中で一緒に横たわっています。
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
貸し出す
彼は家を貸し出しています。
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
逃す
彼は釘を逃し、自分を傷つけました。
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
訂正する
先生は生徒のエッセイを訂正します。