reizen
We reizen graag door Europa.
여행하다
우리는 유럽을 여행하는 것을 좋아한다.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
주차하다
자전거들은 집 앞에 주차되어 있다.
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
돌아오다
아빠가 드디어 집에 돌아왔다!
walgen van
Ze walgde van spinnen.
역겹게 생각하다
그녀는 거미를 무척 역겹게 생각한다.
straffen
Ze strafte haar dochter.
처벌하다
그녀는 딸을 처벌했다.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
줍다
우리는 모든 사과를 줍기로 했다.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
과세하다
기업은 여러 가지 방법으로 과세된다.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
추가하다
그녀는 커피에 우유를 추가한다.
plukken
Ze plukte een appel.
따다
그녀는 사과를 따았다.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
섬기다
개는 주인을 섬기는 것을 좋아한다.
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
열어두다
창문을 열어두는 사람은 강도를 초대하는 것이다!
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
내려다보다
창문에서 해변을 내려다볼 수 있었다.