reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
여행하다
그는 여행을 좋아하며 많은 나라를 다녀왔다.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
항의하다
사람들은 불공평함에 항의한다.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
맛보다
주방장이 스프를 맛본다.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
제공하다
휴가객을 위해 해변 의자가 제공된다.
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
통과시키다
국경에서 난민들을 통과시켜야 할까요?
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
그대로 두다
자연은 그대로 두었다.