oefenen
De vrouw beoefent yoga.
연습하다
그 여자는 요가를 연습한다.
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
언급하다
이 논쟁을 몇 번이나 다시 언급해야 하나요?
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
무시하다
그 아이는 그의 어머니의 말을 무시한다.
draaien
Ze draait het vlees.
돌리다
그녀는 고기를 돌린다.
wachten
Ze wacht op de bus.
기다리다
그녀는 버스를 기다리고 있다.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
느끼다
그녀는 배 안에 아기를 느낀다.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
놀라게하다
그녀는 부모에게 선물로 놀라게 했다.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
명확히 보다
나는 새 안경으로 모든 것을 명확하게 볼 수 있다.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
끌어올리다
헬기가 두 명의 남자를 끌어올린다.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
설득하다
그녀는 종종 딸에게 밥을 먹게 설득해야 한다.
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
열어두다
창문을 열어두는 사람은 강도를 초대하는 것이다!
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
마시다
소들은 강에서 물을 마신다.