어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/124525016.jpg)
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
뒤에 있다
그녀의 청춘 시절은 매우 멀리 뒤에 있다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/55372178.jpg)
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
진전하다
달팽이는 느리게만 진전한다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/91930309.jpg)
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
수입하다
우리는 여러 나라에서 과일을 수입한다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/102677982.jpg)
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
느끼다
그녀는 배 안에 아기를 느낀다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/83661912.jpg)
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
준비하다
그들은 맛있는 식사를 준비한다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/82378537.jpg)
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
버리다
이 오래된 고무 타이어는 별도로 버려져야 합니다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/10206394.jpg)
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
견디다
그녀는 그 통증을 거의 견디지 못한다!
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/124274060.jpg)
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
남기다
그녀는 나에게 피자 한 조각을 남겼다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/71612101.jpg)
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
들어가다
지하철이 방금 역에 들어왔다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/118780425.jpg)
proeven
De chef-kok proeft de soep.
맛보다
주방장이 스프를 맛본다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/100011930.jpg)
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
말하다
그녀는 그녀에게 비밀을 말한다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/111615154.jpg)