어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
이끌다
가장 경험 많은 등산객이 항상 이끈다.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
증명하다
그는 수학 공식을 증명하고 싶다.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
출산하다
그녀는 곧 출산할 것이다.
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
무서워하다
어둠 속에서 아이가 무서워한다.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
지불하다
그녀는 신용카드로 지불했다.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
결정하다
그녀는 어떤 신발을 신을지 결정할 수 없다.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
제공하다
셰프가 오늘 우리에게 직접 음식을 제공한다.
cms/verbs-webp/112408678.webp
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
초대하다
우리는 당신을 설날 파티에 초대합니다.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
연습하다
그 여자는 요가를 연습한다.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
추가하다
그녀는 커피에 우유를 추가한다.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
투표하다
사람은 후보에 찬성 또는 반대로 투표한다.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
감사하다
너무 감사합니다!