어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/116067426.jpg)
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
도망치다
모든 사람들이 불에서 도망쳤다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/104849232.jpg)
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
출산하다
그녀는 곧 출산할 것이다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/106665920.jpg)
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
느끼다
어머니는 아이에게 많은 사랑을 느낀다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/125884035.jpg)
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
놀라게하다
그녀는 부모에게 선물로 놀라게 했다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/62175833.jpg)
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
발견하다
선원들은 새로운 땅을 발견했습니다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/93393807.jpg)
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
일어나다
꿈에서는 이상한 일이 일어난다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/77646042.jpg)
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
태우다
당신은 돈을 태워서는 안 된다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/93947253.jpg)
sterven
Veel mensen sterven in films.
죽다
영화에서 많은 사람들이 죽습니다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/61245658.jpg)
uitspringen
De vis springt uit het water.
뛰어나가다
물고기가 물 밖으로 뛰어나온다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/42212679.jpg)
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
일하다
그는 좋은 성적을 위해 열심히 일했다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/128782889.jpg)
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
놀라다
그녀는 소식을 받았을 때 놀랐다.
![](https://www.50languages.com/storage/cms/vocabulary-verbs/115113805.jpg)