어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
채팅하다
학생들은 수업 중에 채팅해서는 안됩니다.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
도망치다
우리 아들은 집에서 도망치려 했다.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
아침식사를 하다
우리는 침대에서 아침식사하는 것을 선호한다.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
작업하다
그는 이 모든 파일에 대해 작업해야 한다.
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
앉다
그녀는 일몰 때 바닷가에 앉아 있다.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
확인하다
정비사는 자동차의 기능을 확인한다.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
찾아오다
행운이 네게 찾아온다.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
돌려주다
개는 장난감을 돌려준다.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
껴안다
어머니는 아기의 작은 발을 껴안다.
cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
달리다
그녀는 해변에서 매일 아침 달린다.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
가다
너희 둘은 어디로 가고 있나요?
cms/verbs-webp/81973029.webp
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
시작하다
그들은 이혼을 시작할 것이다.