Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
mėgautis
Ji mėgaujasi gyvenimu.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
palikti
Ji paliko man vieną pizzos gabalėlį.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
verkti
Vaikas verkia vonioje.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
dalintis
Turime išmokti dalintis turtu.
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
nubausti
Ji nubausti savo dukrą.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
dirbti
Ji dirba geriau nei vyras.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
reikšti
Ką reiškia šis herbas ant grindų?
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
taisyti
Mokytojas taiso mokinių rašinius.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
klausytis
Vaikai mėgsta klausytis jos pasakojimų.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
išleisti
Leidykla išleido daug knygų.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
atidaryti
Festivalis buvo atidarytas fejerverkais.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
pasakyti
Ji jai pasako paslaptį.