Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
aptarti
Jie aptaria savo planus.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
riboti
Dietos metu reikia riboti maisto kiekį.
cms/verbs-webp/81236678.webp
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
pramisti
Ji pramisė svarbų susitikimą.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
nužudyti
Aš nužudysiu musę!
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
nurodyti
Mokytojas nurodo pavyzdį ant lentos.
cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
vaikščioti
Šiuo taku neleidžiama vaikščioti.
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
bijoti
Vaikas bijo tamsos.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
sukelti
Cukrus sukelia daug ligų.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
pranokti
Banginiai pranoksta visus gyvūnus pagal svorį.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
susitikti
Draugai susitiko prie bendro vakarienės stalo.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investuoti
Kur turėtume investuoti savo pinigus?
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
pakęsti
Ji vos gali pakęsti skausmą!