Woordenlijst
Leer bijwoorden – Portugees (BR)

através
Ela quer atravessar a rua com o patinete.
over
Ze wil de straat oversteken met de scooter.

antes
Ela era mais gorda antes do que agora.
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.

já
Ele já está dormindo.
al
Hij slaapt al.

lá
O objetivo está lá.
daar
Het doel is daar.

juntos
Os dois gostam de brincar juntos.
samen
De twee spelen graag samen.

muito
A criança está muito faminta.
erg
Het kind is erg hongerig.

agora
Devo ligar para ele agora?
nu
Moet ik hem nu bellen?

em cima
Ele sobe no telhado e senta-se em cima.
erop
Hij klimt op het dak en zit erop.

sozinho
Estou aproveitando a noite todo sozinho.
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.

não
Eu não gosto do cacto.
niet
Ik hou niet van de cactus.

quase
Está quase meia-noite.
bijna
Het is bijna middernacht.
