Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/129203514.webp
gesels
Hy gesels dikwels met sy buurman.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/43532627.webp
woon
Hulle woon in ’n gedeelde woonstel.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/120282615.webp
belê
Waarin moet ons ons geld belê?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/115267617.webp
waag
Hulle het gewaag om uit die vliegtuig te spring.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/73649332.webp
skree
As jy gehoor wil word, moet jy jou boodskap hard skree.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vra
Hy vra haar om vergifnis.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
cms/verbs-webp/118567408.webp
dink
Wie dink jy is sterker?
denken
Wie denk je dat sterker is?
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermy
Hy moet neute vermy.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wag
Ons moet nog ’n maand wag.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/118003321.webp
besoek
Sy besoek Parys.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weier
Die kind weier sy kos.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/75508285.webp
uitsien na
Kinders sien altyd uit na sneeu.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.