Woordenlijst
Leer werkwoorden – Bosnisch

krenuti
Vlak kreće.
vertrekken
De trein vertrekt.

narezati
Za salatu treba narezati krastavac.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

utjecati
Ne dajte da vas drugi utječu!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

upravljati
Tko upravlja novcem u vašoj obitelji?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

morati
Ovdje mora sići.
moeten
Hij moet hier uitstappen.

donijeti
Dostavljač donosi hranu.
brengen
De bezorger brengt het eten.

trčati
Sportista trči.
rennen
De atleet rent.

slušati
Ona sluša i čuje zvuk.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

plakati
Dijete plače u kadi.
huilen
Het kind huilt in het bad.

oslijepiti
Čovjek s bedževima je oslijepio.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.

gledati
Na odmoru sam pogledao mnoge znamenitosti.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
