Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/117897276.webp
modtage
Han modtog en lønforhøjelse fra sin chef.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/84476170.webp
kræve
Han krævede kompensation fra den person, han havde en ulykke med.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/122290319.webp
sætte til side
Jeg vil sætte nogle penge til side hver måned til senere.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/106279322.webp
rejse
Vi kan godt lide at rejse gennem Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/115847180.webp
hjælpe
Alle hjælper med at sætte teltet op.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
cms/verbs-webp/59552358.webp
administrere
Hvem administrerer pengene i din familie?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
cms/verbs-webp/104849232.webp
føde
Hun skal føde snart.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beskadige
To biler blev beskadiget i ulykken.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/9435922.webp
komme tættere på
Sneglene kommer tættere på hinanden.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sende
Varerne bliver sendt til mig i en pakke.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
cms/verbs-webp/103910355.webp
sidde
Mange mennesker sidder i rummet.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/102238862.webp
besøge
En gammel ven besøger hende.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.