Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/68841225.webp
forstå
Jeg kan ikke forstå dig!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/40129244.webp
stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
cms/verbs-webp/123834435.webp
tage tilbage
Apparatet er defekt; forhandleren skal tage det tilbage.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/79201834.webp
forbinde
Denne bro forbinder to kvarterer.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/120259827.webp
kritisere
Chefen kritiserer medarbejderen.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/118759500.webp
høste
Vi høstede meget vin.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
cms/verbs-webp/132030267.webp
forbruge
Hun forbruger et stykke kage.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samle
Sprogkurset samler studerende fra hele verden.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/81973029.webp
iværksætte
De vil iværksætte deres skilsmisse.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
cms/verbs-webp/93169145.webp
tale
Han taler til sit publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/56994174.webp
komme ud
Hvad kommer ud af ægget?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/109588921.webp
slukke
Hun slukker vækkeuret.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.