Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/33688289.webp
lukke ind
Man bør aldrig lukke fremmede ind.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/119269664.webp
bestå
Studenterne bestod eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/85860114.webp
gå videre
Du kan ikke gå videre herfra.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/40129244.webp
stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
cms/verbs-webp/101158501.webp
takke
Han takkede hende med blomster.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
cms/verbs-webp/112286562.webp
arbejde
Hun arbejder bedre end en mand.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/74176286.webp
beskytte
Moderen beskytter sit barn.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
cms/verbs-webp/94909729.webp
vente
Vi skal stadig vente en måned.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/125884035.webp
overraske
Hun overraskede sine forældre med en gave.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/123298240.webp
møde
Vennerne mødtes til en fælles middag.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/79322446.webp
introducere
Han introducerer sin nye kæreste for sine forældre.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/53646818.webp
lukke ind
Det sneede udenfor, og vi lukkede dem ind.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.