Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/119269664.webp
bestå
Studenterne bestod eksamen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/112408678.webp
invitere
Vi inviterer dig til vores nytårsfest.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hænge ned
Istapper hænger ned fra taget.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
cms/verbs-webp/104135921.webp
gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/110775013.webp
skrive ned
Hun vil skrive sin forretningsidé ned.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
cms/verbs-webp/100011426.webp
påvirke
Lad dig ikke påvirke af andre!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/89635850.webp
ringe
Hun tog telefonen og ringede nummeret.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/100565199.webp
spise morgenmad
Vi foretrækker at spise morgenmad i sengen.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/107996282.webp
henvise
Læreren henviser til eksemplet på tavlen.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/99951744.webp
mistænke
Han mistænker, at det er hans kæreste.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/77738043.webp
starte
Soldaterne starter.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/98977786.webp
nævne
Hvor mange lande kan du nævne?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?