Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/57481685.webp
sitzenbleiben
Der Schüler ist sitzengeblieben
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/73751556.webp
beten
Er betet still.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/75195383.webp
sein
Du sollst doch nicht traurig sein!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/40946954.webp
sortieren
Er sortiert gern seine Briefmarken.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/87153988.webp
fördern
Wir müssen Alternativen zum Autoverkehr fördern.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
cms/verbs-webp/33463741.webp
öffnen
Kannst du bitte diese Dose für mich öffnen?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/104849232.webp
gebären
Sie wird bald gebären.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/121102980.webp
mitfahren
Darf ich bei dir mitfahren?
meerijden
Mag ik met je meerijden?
cms/verbs-webp/102327719.webp
schlafen
Das Baby schläft.
slapen
De baby slaapt.
cms/verbs-webp/53646818.webp
einlassen
Es schneite draußen und wir ließen sie ein.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/15441410.webp
sich aussprechen
Sie will sich bei der Freundin aussprechen.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/67095816.webp
zusammenziehen
Die beiden wollen bald zusammenziehen.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.