Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/129403875.webp
erklingen
Die Glocke erklingt jeden Tag.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
cms/verbs-webp/89025699.webp
schleppen
Der Esel schleppt eine schwere Last.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/112286562.webp
arbeiten
Sie arbeitet besser als ein Mann.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/101383370.webp
ausgehen
Die Mädchen gehen gern zusammen aus.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/120900153.webp
hinausgehen
Die Kinder wollen endlich hinausgehen.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/41935716.webp
sich verlaufen
Im Wald kann man sich leicht verlaufen.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/106622465.webp
sich setzen
Sie setzt sich beim Sonnenuntergang ans Meer.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/95655547.webp
vorlassen
Niemand will ihn an der Kasse im Supermarkt vorlassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
Der Sportler rennt.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/91930309.webp
einführen
Wir führen Obst aus vielen Ländern ein.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begreifen
Man kann nicht alles über Computer begreifen.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hängen
Beide hängen an einem Ast.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.