Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/109657074.webp
vertreiben
Der eine Schwan vertreibt einen anderen.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/120193381.webp
heiraten
Das Paar hat gerade geheiratet.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/68761504.webp
überprüfen
Der Zahnarzt überprüft das Gebiss der Patientin.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/99592722.webp
bilden
Wir bilden zusammen ein gutes Team.
vormen
We vormen samen een goed team.
cms/verbs-webp/123237946.webp
passieren
Hier ist ein Unfall passiert.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/104825562.webp
stellen
Man muss die Uhr stellen.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/15441410.webp
sich aussprechen
Sie will sich bei der Freundin aussprechen.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/51465029.webp
nachgehen
Die Uhr geht ein paar Minuten nach.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/41935716.webp
sich verlaufen
Im Wald kann man sich leicht verlaufen.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/44518719.webp
begehen
Diesen Weg darf man nicht begehen.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/105504873.webp
wegwollen
Sie will aus ihrem Hotel weg.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/122290319.webp
wegtun
Ich möchte jeden Monat etwas Geld für später wegtun.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.