Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/118861770.webp
sich fürchten
Das Kind fürchtet sich im Dunklen.
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
cms/verbs-webp/859238.webp
ausüben
Sie übt einen ungewöhnlichen Beruf aus.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/106997420.webp
belassen
Die Natur wurde unberührt belassen.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/108295710.webp
buchstabieren
Die Kinder lernen buchstabieren.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/129002392.webp
erforschen
Die Astronauten wollen das Weltall erforschen.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belohnen
Er wurde mit einer Medaille belohnt.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/78973375.webp
krankschreiben
Er muss sich vom Arzt krankschreiben lassen.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
cms/verbs-webp/108520089.webp
enthalten
Fisch, Käse und Milch enthalten viel Eiweiß.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
cms/verbs-webp/34664790.webp
unterliegen
Der schwächere Hund unterliegt im Kampf.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
cms/verbs-webp/107407348.webp
herumkommen
Ich bin viel in der Welt herumgekommen.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/118588204.webp
warten
Sie wartet auf den Bus.
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/129403875.webp
erklingen
Die Glocke erklingt jeden Tag.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.