Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/102853224.webp
bring together
The language course brings students from all over the world together.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
cms/verbs-webp/104167534.webp
own
I own a red sports car.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/104825562.webp
set
You have to set the clock.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/118343897.webp
work together
We work together as a team.
samenwerken
We werken samen als een team.
cms/verbs-webp/87153988.webp
promote
We need to promote alternatives to car traffic.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
cms/verbs-webp/94312776.webp
give away
She gives away her heart.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/117890903.webp
reply
She always replies first.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/68761504.webp
check
The dentist checks the patient’s dentition.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/118064351.webp
avoid
He needs to avoid nuts.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/132125626.webp
persuade
She often has to persuade her daughter to eat.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/86064675.webp
push
The car stopped and had to be pushed.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/120220195.webp
sell
The traders are selling many goods.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.