Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

speak up
Whoever knows something may speak up in class.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

thank
He thanked her with flowers.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

lead
He leads the girl by the hand.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

look down
She looks down into the valley.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.

send
I sent you a message.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

drive away
One swan drives away another.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

search for
The police are searching for the perpetrator.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

sound
Her voice sounds fantastic.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.

receive
She received a very nice gift.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

cover
She has covered the bread with cheese.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

count
She counts the coins.
tellen
Ze telt de munten.
