Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/63935931.webp
girar
Ella gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protestar
La gente protesta contra la injusticia.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
cms/verbs-webp/121870340.webp
correr
El atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/123380041.webp
suceder
¿Le sucedió algo en el accidente laboral?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
cms/verbs-webp/117890903.webp
responder
Ella siempre responde primero.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/96586059.webp
despedir
El jefe lo ha despedido.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
cms/verbs-webp/120193381.webp
casar
La pareja acaba de casarse.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/117490230.webp
ordenar
Ella se ordena el desayuno para ella misma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publicar
El editor ha publicado muchos libros.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/115520617.webp
atropellar
Un ciclista fue atropellado por un coche.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/63244437.webp
cubrir
Ella cubre su cara.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.