Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/112970425.webp
molestarse
Ella se molesta porque él siempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
cms/verbs-webp/120900153.webp
salir
Los niños finalmente quieren salir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
cms/verbs-webp/55119061.webp
correr
El atleta está a punto de empezar a correr.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
cms/verbs-webp/99392849.webp
quitar
¿Cómo se puede quitar una mancha de vino tinto?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
cms/verbs-webp/83776307.webp
mudar
Mi sobrino se está mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/119335162.webp
mover
Es saludable moverse mucho.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/107273862.webp
estar conectado
Todos los países de la Tierra están interconectados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/60111551.webp
tomar
Ella tiene que tomar mucha medicación.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/59121211.webp
sonar
¿Quién sonó el timbre?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/121112097.webp
pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/74908730.webp
causar
Demasiadas personas causan rápidamente un caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/85860114.webp
avanzar
No puedes avanzar más en este punto.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.