Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

informar
Ella informa el escándalo a su amiga.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.

regresar
El padre ha regresado de la guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

caminar
No se debe caminar por este sendero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

ordenar
A él le gusta ordenar sus estampillas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.
beginnen
School begint net voor de kinderen.

atravesar
¿Puede el gato atravesar este agujero?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.

renunciar
Él renunció a su trabajo.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.

mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

mirar
Ella mira a través de un agujero.
kijken
Ze kijkt door een gat.
