Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

molestarse
Ella se molesta porque él siempre ronca.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

salir
Los niños finalmente quieren salir.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

correr
El atleta está a punto de empezar a correr.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

quitar
¿Cómo se puede quitar una mancha de vino tinto?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?

mudar
Mi sobrino se está mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

mover
Es saludable moverse mucho.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

estar conectado
Todos los países de la Tierra están interconectados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.

tomar
Ella tiene que tomar mucha medicación.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

sonar
¿Quién sonó el timbre?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

causar
Demasiadas personas causan rápidamente un caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
