Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/90554206.webp
informar
Ella informa el escándalo a su amiga.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/108580022.webp
regresar
El padre ha regresado de la guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/44518719.webp
caminar
No se debe caminar por este sendero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/121112097.webp
pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/40946954.webp
ordenar
A él le gusta ordenar sus estampillas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/118008920.webp
empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/96531863.webp
atravesar
¿Puede el gato atravesar este agujero?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/44127338.webp
renunciar
Él renunció a su trabajo.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrar
Puedo mostrar una visa en mi pasaporte.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/92145325.webp
mirar
Ella mira a través de un agujero.
kijken
Ze kijkt door een gat.
cms/verbs-webp/120978676.webp
quemar
El fuego quemará gran parte del bosque.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.