Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/117953809.webp
soportar
Ella no puede soportar el canto.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/110646130.webp
cubrir
Ha cubierto el pan con queso.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/120509602.webp
perdonar
Ella nunca podrá perdonarle por eso.
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/51573459.webp
enfatizar
Puedes enfatizar tus ojos bien con maquillaje.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publicar
El editor ha publicado muchos libros.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/115224969.webp
perdonar
Le perdono sus deudas.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/15353268.webp
exprimir
Ella exprime el limón.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/22225381.webp
partir
El barco parte del puerto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/26758664.webp
ahorrar
Mis hijos han ahorrado su propio dinero.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/94555716.webp
convertirse
Se han convertido en un buen equipo.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
cms/verbs-webp/33463741.webp
abrir
¿Puedes abrir esta lata por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/50772718.webp
cancelar
El contrato ha sido cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.