Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/56994174.webp
salir
¿Qué sale del huevo?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/19351700.webp
proporcionar
Se proporcionan sillas de playa para los veraneantes.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/100965244.webp
mirar hacia abajo
Ella mira hacia abajo al valle.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
cms/verbs-webp/122224023.webp
retrasar
Pronto tendremos que retrasar el reloj de nuevo.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/95190323.webp
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/79322446.webp
presentar
Él está presentando a su nueva novia a sus padres.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/113248427.webp
ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/103719050.webp
desarrollar
Están desarrollando una nueva estrategia.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
cms/verbs-webp/35071619.webp
pasar
Los dos se pasan uno al otro.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/44518719.webp
caminar
No se debe caminar por este sendero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/123237946.webp
suceder
Aquí ha sucedido un accidente.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/38296612.webp
existir
Los dinosaurios ya no existen hoy en día.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.