Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/116877927.webp
instalar
Mi hija quiere instalar su departamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
cms/verbs-webp/114379513.webp
cubrir
Los nenúfares cubren el agua.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
cms/verbs-webp/47225563.webp
pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/80325151.webp
completar
Han completado la tarea difícil.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/106608640.webp
usar
Incluso los niños pequeños usan tabletas.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
cms/verbs-webp/82604141.webp
tirar
Él pisa una cáscara de plátano tirada.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/12991232.webp
agradecer
¡Te lo agradezco mucho!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
cms/verbs-webp/33688289.webp
dejar entrar
Nunca se debe dejar entrar a extraños.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/73880931.webp
limpiar
El trabajador está limpiando la ventana.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/117490230.webp
ordenar
Ella se ordena el desayuno para ella misma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/89025699.webp
llevar
El burro lleva una carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/92145325.webp
mirar
Ella mira a través de un agujero.
kijken
Ze kijkt door een gat.