Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/113885861.webp
infectarse
Ella se infectó con un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terminar
¿Cómo terminamos en esta situación?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/99169546.webp
mirar
Todos están mirando sus teléfonos.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
cms/verbs-webp/78309507.webp
recortar
Las formas necesitan ser recortadas.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/121264910.webp
cortar
Para la ensalada, tienes que cortar el pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/91442777.webp
pisar
No puedo pisar en el suelo con este pie.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/99196480.webp
aparcar
Los coches están aparcados en el estacionamiento subterráneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/105854154.webp
limitar
Las vallas limitan nuestra libertad.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
cms/verbs-webp/20225657.webp
exigir
Mi nieto me exige mucho.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/110401854.webp
alojarse
Nos alojamos en un hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/119847349.webp
oír
¡No puedo oírte!
horen
Ik kan je niet horen!
cms/verbs-webp/59066378.webp
prestar atención
Hay que prestar atención a las señales de tráfico.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.