Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/111063120.webp
conocer
Los perros extraños quieren conocerse.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/9435922.webp
acercarse
Los caracoles se están acercando entre sí.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
cms/verbs-webp/73488967.webp
examinar
En este laboratorio se examinan muestras de sangre.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/108520089.webp
contener
El pescado, el queso y la leche contienen mucha proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
cms/verbs-webp/89516822.webp
castigar
Ella castigó a su hija.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/43100258.webp
encontrar
A veces se encuentran en la escalera.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/114231240.webp
mentir
A menudo miente cuando quiere vender algo.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/121112097.webp
pintar
¡He pintado una hermosa imagen para ti!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/120978676.webp
quemar
El fuego quemará gran parte del bosque.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/111892658.webp
entregar
Él entrega pizzas a domicilio.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/113885861.webp
infectarse
Ella se infectó con un virus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Él está pintando la pared de blanco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.