Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/123170033.webp
quebrar
El negocio probablemente quebrará pronto.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/102114991.webp
cortar
El peluquero le corta el pelo.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/122153910.webp
dividir
Se dividen las tareas del hogar entre ellos.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/120686188.webp
estudiar
A las chicas les gusta estudiar juntas.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/91930542.webp
detener
La mujer policía detiene el coche.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/89025699.webp
llevar
El burro lleva una carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visitar
Una vieja amiga la visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/113248427.webp
ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/40477981.webp
conocer
Ella no está familiarizada con la electricidad.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
cms/verbs-webp/123844560.webp
proteger
Se supone que un casco protege contra accidentes.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/101709371.webp
producir
Se puede producir más barato con robots.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/84472893.webp
montar
A los niños les gusta montar bicicletas o patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.