Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/71260439.webp
kirjutama
Ta kirjutas mulle eelmisel nädalal.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/122224023.webp
tagasi keerama
Varsti peame kella jälle tagasi keerama.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/118232218.webp
kaitsma
Lapsi tuleb kaitsta.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cms/verbs-webp/57481685.webp
aastat kordama
Üliõpilane on aastat kordama jäänud.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/11579442.webp
viskama
Nad viskavad teineteisele palli.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/22225381.webp
lahkuma
Laev lahkub sadamast.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/106515783.webp
hävitama
Tornaado hävitab palju maju.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/47241989.webp
otsima
Mida sa ei tea, pead üles otsima.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cms/verbs-webp/21529020.webp
poole jooksma
Tüdruk jookseb oma ema poole.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
cms/verbs-webp/120978676.webp
maha põlema
Tuli põletab maha palju metsa.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/125116470.webp
usaldama
Me kõik usaldame teineteist.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/41918279.webp
ära jooksma
Meie poeg tahtis kodust ära joosta.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.