Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

tellen
Ze telt de munten.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

beschermen
De moeder beschermt haar kind.

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
