Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

mengen
De schilder mengt de kleuren.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

plukken
Ze plukte een appel.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
