Woordenlijst
Bengaals – Werkwoorden oefenen

huilen
Het kind huilt in het bad.

kopen
Ze willen een huis kopen.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

leiden
Hij leidt graag een team.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
