Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.

zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

geloven
Veel mensen geloven in God.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
